-
1 march
n. maart (derde maand in de algemene jaartelling)march1[ ma:tsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 mars2 opmars♦voorbeelden:————————march21 marcheren ⇒ opmarcheren, aanrukken♦voorbeelden:1 quick march! • voorwaarts mars!march on • in gelid opmarcherenmarch for peace • voor de vrede betogenmarch on a town • naar een stad oprukkenmarch past the officers • voor de officieren defilerenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
2 march past the officers
march past the officers
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский